1986

TURBULENTE VOORVALLEN OP HET EILAND IN DE MAAS.

H.G.M. Rutten

Geschiedenis wordt gemaakt door mensen maar wanneer men de officiële geschiedenisboeken bekijkt, dan leest men daar uitsluitend over een zeer beperkt percentage van de mensheid. Koningen, keizers, ministers, adellijke personen, hoge kerkelijke gezagsdragers enz.: hun leven wordt uitvoerig beschreven. Hoe was het echter gesteld met de gewone mensen: de boeren, de ambachtslieden, de huisvrouwen, de jeugd, de ouderen? Wat onze eigen bevolking van Stevensweert en Ohé en Laak betreft, leert men uit de geschiedenisboeken weinig of niets.
Toch hebben er in de eeuwenlange geschiedenis van het Eiland in de Maas talloze voorvallen plaatsgevonden waarover de mensen destijds praatten, lachten, huilden, gniffelden of roddelden. Grote en kleine gebeurtenissen, heel gewone maar ook bizarre geschiedenissen: zij waren de gespreksstof voor onze Eilandbewoners. Een bekende geschiedenis in dit verband is het verhaal van Benjamine Keizer waarvan de tragische levensloop uitvoerig is beschreven in het boek "Er ligt een Eiland in de Maas" door W. Sangers en A. Simonis.

In deze bijdrage zijn in het kort een aantal andere grote en kleine gebeurtenissen verzameld, opgespoord in diverse archieven, om zo een indruk te geven van wat zich op ons kleine maar boeiende Eiland in de Maas heeft afgespeeld. We starten met een gruwelijke geschiedenis, de lezer zij gewaarschuwd.

Zoals bekend legden de Spanjaarden in 1633 op ons eiland de vesting Stevensweert aan: een sterk fort omgeven met wallen en grachten.
Over het eiland verspreid bouwden ze nog een aantal kleinere forten waardoor er een vrijwel onneembare sterkte ontstond.
Natuurlijk was dit een doorn in het oog van de Staatse troepen die een jaar tevoren Maastricht hadden veroverd en nu het kontakt met die stad
over de rivier de Maas verbroken zagen door de Spaanse vesting op het Eiland in de Maas.
De vesting was zo sterk dat een aanval een groot verlies aan mensen en materieel met zich mee zou brengen. Een andere manier was om de vesting via verraad in handen te krijgen. Dit was bijna gelukt door het leggen van de benodigde kontakten met een Spaanse kapitein van de vesting Stevensweert, genaamd Sorivas. De Spanjaarden kregen echter tijdig lucht van de zaak en Sorivas werd onmiddellijk gearresteerd.
De verrader werd naar de markt gebracht en daar ten aanschouwe van het Spaanse garnizoen en de bevolking van Stevensweert aan een paal
"gestrangeleert" (gewurgd). Vervolgens werd hem "den kop aff gesneden", waarna het hoofd op een paal te kijk werd gezet. De gruwelijke straf was hiermee nog niet ten einde. De rest van het stoffelijk overschot werd ook nog "gequarteleert" (gevierendeeld) en de 4 stukken werden eveneens op palen tentoongesteld, verspreid over het eiland.
Dit alles moet gebeurd zijn rond het jaar 1647.

Dat er in het kleine Stevensweert met zijn garnizoen van enkele honderden militairen (van diverse nationaliteiten) de nodige ordemaatregelen genomen moesten worden, spreekt vanzelf.
Zo stond er midden in de vesting, naast de Hoofdwacht, een groot houten paard opgesteld. De romp van het paard bestond uit 2 schuin naar elkaar toelopende zijkanten (zie afbeelding) waardoor het zitten op genoemd paard een pijnlijke aangelegenheid was.

 

 
  DE HOOFDWACHT TE STEVENSWEERT MET ERNAAST HET HOUTEN PAARD
(detail van een tekening uit 1740 door Jan de Beyer)

Militairen die zich misdragen hadden, konden veroordeeld worden tot enkele uren "zitten", met vastgeketende benen. Naast de pijn moest de gestrafte natuurlijk ook nog de spot van de voorbijgangers verdragen.
In 1702 werden de Spaanse soldaten uit de vesting verdreven en trokken de Staatse troepen binnen. Als magazijn en opslagplaats voor voedsel en materieel gebruikten ze een oud gedeelte van het kasteel van Stevensweert. In december 1702 werd uit dit magazijn door enkele soldaten tarwe en tarwemeel gestolen.
Een en ander werd opgemerkt en 2 gearresteerde soldaten werden "mitte cogel ter doodt geëxecuteerd". De schildwacht die blijkbaar oogluikend "het horribele feyt" had toegelaten, werd gestraft "mit de spitsroede ende ten eeuwigen daege uyt den Lande verbannen".
Dat de militaire en de burgerlijke belangen wei eens met elkaar botsten, moge blijken uit het volgende voorval. In verband met ontploffingsgevaar van buskruit, opgeslagen in speciale kelders onder de wal en in het arsenaal of kruitmagazijn, waren de inwoners van de vesting onderworpen aan strenge rookvoorschriften.
 
Sommige inwoners hadden daar nogal moeite mee. Op 9 maart 1746 getuigt Steven Bertie, soldaat in het Regiment van de heer Luitenant-Generaal Smissaert, oud bij de 20 jaren, dat hij gisteren voor het geweer aen de poort op schiltwagt staende, den boer Joh. Janssen hem deponent is komen passeren met een brandende pijp toebak in de mond, dat hij hem daerop is nagelopen om volgens zijn ordre van dat te beletten, den hoed af te nemen, dat gemelten boer sig daerop tegens hem hadde te weer gestelt, willende hem den snaphaan (geweer) ontweldigen en in de gragt gooien, met veel dreigementen en scheldwoorden, soo tegens hem als andere van de Wagt, seggende dat wij maar een stel schobbejakken waaren, tot dan eindelijk door de naaste schiltwagt en eenige van de Wagt wierde ontset. Tot zover deze getuigen verklaring. Welke straf de boer kreeg opgelegd, is niet bekend.
Een andere zaak die de gemoederen lange tijd heeft bezig gehouden, had te maken met de zgn. "molendwang". Van oudsher hadden de Heren van Stevensweert en Ohé en Laak het recht om de bewoners van het eiland te
verplichten hun graan te laten malen op een door de Heer opgerichte molen. Dit leverde voor de Heer uiteraard een belangrijke bron van inkomsten op.
De Graven Van den Bergh hadden daartoe een watermolen laten bouwen waarvan de stenen werden aangedreven door de stroom van de Maas (zie afbeelding).

 
 
GEDEELTE VAN DE VESTING STEVENSWEERT MET RECHTS BENEDEN DE WATERMOLEN OP DE MAAS
(detail van een gravure uit 1633)

 
 
Door de vaak hoge waterstanden en de daarmee gepaard gaande stroomsnelheid, was de molen vooral 's winters meerdere malen buiten gebruik. De Spanjaarden wilden graag een voorziening die minder problemen opleverde en ze bouwden daarom, kort na 1633, een standaardmolen op het bastion Friesland, waar in onze eeuw de Fuu werd gebouwd.
Deze nieuwe molen werd gebruikt als kruitmolen en als graanmolen, met name voor de inwoners binnen de wallen. Dit was uiteraard een verlies aan inkomsten voor de Graaf van den Bergh maar waarschijnlijk vanwege de oorlogsomstandigheden besloot hij de zaak maar te laten zoals ze was.
Dit werd anders rond 1720 toen de heerlijkheden Stevensweert en Ohé en Laak werden aangekocht door Reinier Vincent Graaf van Hompesch.
De watermolen op de Maas was inmiddels op 30 dec. 1683 vergaan wegens zware ijsgang en de bewoners lieten daarna, hun graan malen op de militaire molen of in andere plaatsen.
Graaf van Hompesch wilde opnieuw gebruik maken van zijn recht tot molendwang en liet daarom in 1722 de nu nog bestaande Hompesche molen bouwen.
De schout van Stevensweert Peter Randhaxe, op dat moment eigenaar van de militaire molen, voelde zich hierdoor natuurlijk zeer benadeeld. Er werd een langdurig proces gevoerd tussen hem en de Graaf van Hompesch. Uiteindelijk werd de Graaf in het gelijk gesteld, de militaire molen werd rond 1730 afgebroken en alle inwoners waren voortaan weer verplicht hun graan te laten malen op de molen van de Graaf, de Hompesche molen.

De archieven vermelden ook soms ernstige ongelukken. Op de Laak woonde in het begin van de 18de eeuw de schepen Schrammen. Bij zijn huis had hij een "klotsbaan" (beugelbaan) aangelegd, in die tijd een geliefd spel. In juni van het jaar 1729 was hier een gezelschap aan het "klotsen" waarbij het er nogal wild aan toeging. Een van de spelers, genaamd Jan Deben, kreeg hierbij op zeker moment een zware "klotsbal" op het hoofd. Met ernstige verwondingen werd hij naar huis vervoerd waar hij na 6 dagen overleed. Een ander ongeluk gebeurde op 16 september 1722. Op die dag reed Peter Beunen met een lege kar over de Laaker dijk. Op onverklaarbare wijze raakte de kar naast de weg en sloeg om. Het paard kwam hierbij bovenop de voerman terecht en Peter Beunen overleed ter plaatse.

Tot slot een diefstal waarbij een wel heel bijzondere straf werd opgelegd. Het verhaal speelt zich af in oktober 1731. Maria Catharina Philips was beschuldigd van het 's nachts afsnijden van andermans kool. Het gerecht te Stevensweert veroordeelde haar "tot eenen bedevaert aen de Capelle van St. Anna op de Laeck, blootsvoets en aen-stonds te doen; biddende aldaer Godt om vergiffenisse, en sulx geschiet, met Schutten aen desen Eersamen Gerichte terugh gebracht". Bij een eventuele herhaling van de overtreding voorspelt het gerecht dat ze dan "aen den lieve sal worden gestraft".

Annakapel - Ohé en Laak