1987
EEN MISLUKTE POGING TOT HERINDELING IN HET JAAR 1879
H.G.M. Rutten
In september 1985 stuurden Gedeputeerde Staten van Limburg een discussie- nota naar de gemeenten van Noord- en Midden-Limburg waarin werd voorgesteld het aantal gemeenten in dit gebied middels een gemeentelijke herindeling terug te brengen van 46 naar 25. Het laat zich indenken dat dit voorstel grote beroering ontlokte, uiter- aard ook bij de bewoners van het Eiland in de Maas. Stevensweert en Ohé en Laak zouden immers (met eventueel Linne er nog bij) toegevoegd worden aan de gemeente Maasbracht.
Gewend aan hun zelfstandigheid waren beide gemeenten niet gelukkig met een opgaan in groter verband. Als er dan zo nodig een herindeling zou moeten plaatsvinden, dan had volgens de twee gemeentebesturen het samenvoegen van Stevensweert en Ohé en Laak (en niet meer) de voorkeur.
Een stand- punt dat ook door onze vereniging werd ingenomen en, mede namens het Streekmuseum, via een brief aan Gedeputeerde Staten kenbaar werd ge- maakt. Begin 1987 kwamen Gedeputeerde Staten met een nieuw voorstel. Het Eiland in de Maas werd nu ineens toebedeeld aan de gemeente Echt; dit tot teleur stelling van Maasbracht en tot tevredenheid van Echt.
Hiermee was nog geen einde gekomen aan het beschamende heen en weer ge- schuif met ons Eiland. In augustus 1987 volgde namelijk het derde voor- stel van Gedeputeerde Staten en wat bleek: Stevensweert en Ohé en Laak werden nu weer ingedeeld bij de gemeente Maasbracht. Ironisch genoeg vermeldden de kranten een uitspraak van gouverneur Kremers: "Wij hebben goed naar de gemeenten geluisterd en zijn redelijk aan alle wensen te- gemoet gekomen." En dit nadat zowel Stevensweert als Ohé en Laak her haaldelijk en met klem te kennen hadden gegeven dat bij een noodzakelijke herindeling een samenvoegen van slechts deze beide gemeenten hun voorkeur had. Over goed luisteren gesproken! 1 Het laatste woord over de herindeling is gelukkig nog niet gesproken en het is te hopen dat de gemeenteraden van Stevensweert en Ohé en Laak hun pogingen om de zelfstandigheid van het Eiland in de Maas te behouden, met sukses kunnen bekronen, zodat niet meer getwijfeld hoeft te worden aan het luistervermogen van ons provinciebestuur.
Pogingen tot een herindeling van Stevensweert en Ohé en Laak zijn overigens niet nieuw! In het archief van de gemeente Ohé en Laak bevindt zich een brief van Adolf Graaf van Hompesch-Rürich, wonend op kasteel Walburg, waarin hij aan de koning verzoekt te bewerkstelligen dat Ohé en Laak wordt toegevoegd aan de gemeente Stevensweert.* We laten de tekst van deze brief hier in zijn geheel volgen: Aan Zijne Majesteit den Koning. Vertoont met den diepsten eerbied Adolf Graaf de Hompesch-Rürich, grond- eigenaar te Ohé en Laak /Limburg/, Kamerheer van Uw Majesteit in Buiten- gewone Dienst, dat hij als hoofdingezetene dier gemeente en tevens in het algemeen belang, de ootmoedige vrijheid neemt, zich aan Uwe Majesteit te wenden ten einde door Hoogstdesselfs welwillende tusschenkomst gemelde gemeente uit hare benarde toestand met te willen opbeuren, naardien, wan- neer dezelve zelfstandig blijft bestaan, zij een gewissen ondergang tege moet gaat; dat immers Ohé en Laak, vroeger eene der bloeienste, thans ten gevolge van een slordig beheer, mitsgaders door de jaarlijks klimmende * Gemeente-archief Ohé en Laak, nr. 580 lasten en uitgaven eene der armste Gemeente geworden is; dat de Geestelijke gemeente, voorheen met die van Stevensweert ver-eenigd, later tot eene parochie is opgerigt, terwijl de kerk veel te groot en slecht gebouwd is, waardoor reeds beduidende kosten aan de Burgerlijke Gemeente zijn veroorzaakt en voortdurend veroorzaakt worden; dat het Bestuur van Ohé en Laak een Gemeentehuis heeft laten bouwen, het- welk na verloop van slechts twintig jaar meer ondienstig is geworden zoo- dat men weder een dergelijk geheel nieuw huis bouwt, onaangezien bedoeld Bestuur dijken aanlegt die aanzienlijke uitgaven vorderen, zonder dat'daar-door eenig voordeel behaald wordt;
Sire, dat alle deze uitgaven welke gedaan worden zonder rijp beraad noch overleg, doch integendeel hoogst ligtzinnig en zonder ernstig overweging te hebben genomen of de krachten der gemeente die kosten al dan niet kon- den dekken, dan ook voor onvermijdelijk gevolg hebben gehad, dat niet al- leen het grootste gedeelte der gemeente-eigendommen zijn verkocht moeten worden maar dat tevens beduidende schulden gemaakt en alle mogelijke las- ten opgevoerd zijn, gelijk bijvoorbeeld de hoofdelijke omslag, 25 op- centen op het personeel, buitengewone hoofdelijke omslag, hondenbelasting enz., terwijl door het in werking brengen der nieuwe schoolwet de tot dat einde vereischte lasten hooger zullen moeten worden opgevoerd; dat ondanks alle deze voor eene kleine gemeente hoogst drukkende lasten de financiële toestand der gemeente jaarlijks verergert, deshalve het te voorzien is dat binnen een betrekkelijk korten tijd alle bronnen zullen zijn uitgedroogd, hoewel nog eenige goederen over blijven die onder een goed bestuur de financiën der Gemeente aanmerkelijk zouden kunnen verbete- ren, doch welke goederen thans verwaarloosd en voor de gemeente onvrucht- baar blijven liggen; dat de bevolking van Ohé en Laak die slechts 519 zielen telt, te gering is om er niet alleen onafhankelijke maar ook genoegzaam bekwame personen aan te treffen ten einde een behoorlijk bestuur te vormen in staat om te kunnen beheeren, zoals het voor iedere gemeente betaamt; dat het van algemeene bekendheid is dat de Burgemeester, de Wethouders en eenige leden van den raad bloot eene vereeniging /loterie/ uitmaken, die zich door kuiperijen bij het kleine getal kiesbevoegden te Ohé en Laak waaronder de meeste leden van dezelfde familie, kan staande houden, terwijl die loterie persoonlijk weinig bezit, en diensvolgens zich min bekommert over den financiële toestand der gemeente;
Sire, hetzij den vertooner gegund, na aan Uwe Majesteit de bezwaren die tegen een eigen bestaan der Gemeente Ohé en Laak pleiten, eerbiedig- lijk te hebben blootgelegd, thans de beweegredenen in overweging te ge- ven, die voor eene vereeniging der beide gemeenten Ohé en Laak en Ste- vensweert kunnen worden aangevoerd; die beweegredenen, Sire, komen beknoptelijk hierop neer: dat de natuurlijke ligging van bedoelde Gemeenten, gelegen op een eiland, gevormd door de Maas en een ouden arm dier rivier, geen hinder is tegen gemeenschap of omgang, maar dat integendeel het verkeer tusschen beiden onafgebroken kan plaatshebben terwijl de afstand van de eene tot de andere gemeente slechts twintig minuten bedraagt, zoodat het administratief be- heer zeer gemakkelijk is; dat buitendien de inwoners van Ohé en Laak vele gronden bezitten en be- akkeren die onder Stevensweert gelegen zijn en omgekeerd de inwoners van Stevensweert vele landerijen bezitten en bebouwen die onder Ohé en Laak liggen, onaangezien de gebruiken en belangen der inwoners van Ohé en Laak dezelfde zijn als die 'van Stevensweert, welke allen uitsluitend in de voorbrengselen hunner landerijen en vee hun bestaan vinden, naardien geene fabrieken in die gemeenten aanwezig zijn; Dat voorts de ingezetenen van Ohé en Laak het grootste gedeelte van hunne producten veilen aan die van Stevensweert waar zij op hunnen beurt het meerendeel hunner koloniale waren koopen, terwijl de inwoners van Ohé en Laak in den winter verpligt zijn naar Stevensweert te gaan ten einde er de Maas of de Oude Maas over te varen;
Sire, de vertooner veroorlooft zich bij deze ootmoediglijk aan Uwe Majesteit de verzekering te geven dat door eene vereeniging van Ohé en Laak bij
Stevensweert eerstgemelde gemeente onbetwisbaar van groote lasten zal ontheven worden en onder anderen van desselfs bestuur die thans de som
van f 535,- bedragen, daargelaten dat bij het in werking treden der nieuwe wet op het lager onderwijs het Gemeentehuis zeer gemakkelijk en met weinig kosten tot een goed schoollocaal zou kunnen worden ingerigt, want het nu bestaande schoolgebouw zal dan onvoldoende zijn; dat door eene vereeniging van beide Gemeenten de zaken te Ohé en Laak niet alleen beter beheerd zullen worden, maar ook het finantie-wezen met meer beleid en nauwgezetheid zal geschieden, vermits het plaatselijk bestuur van Stevensweert meer dan eens doorslaande bewijzen van onzijdigheid, doorzicht en eerlijkheid gegeven heeft; dat eindelijk het getal stemgeregtigden voor leden der Provinciale Staten
en der Tweede Kamer van Ohé en Laak zoo onbeduidend is dat zij naar Stevensweert dat eene bevolking heeft van 1048 zielen, ter stembus gaan
moeten, doch waardoor eene gedaantewisseling ontstaat of eene wrijving van denkbeelden geboren wordt, die het wenschelijk is dat ook geschiede
voor de zaken eener min uitgebreide Gemeente. Redenen waarom de vertooner zich met den meesten ootmoed tot Uwe Majesteit wendt met het allereerbiedigst verzoek het moge Uwe Majesteit behagen met te willen besluiten om in het ware belang van Ohé en Laak deze Gemeente met die van Stevensweert te vereenigen.
Ohé en Laak den 3 Juni 1879,
het welk doende enz.,
Graaf de Hompesch
Kamerheer van Zijne Majesteit.
Het verzoek van de Graaf haalde niets uit. Op 18 oktober 1879 antwoordde de Minister van Binnenlandse Zaken, namens de Koning, kort en
bondig dat er geen voldoende grond gevonden is om aan zijn verzoek gevolg te geven.
Dat de Graaf overigens tot een dergelijk verzoek kwam, heeft ongetwijfeld te maken met een kwestie die in die tijd de gemoederen op het Eiland in
de Maas nogal bezig hield: de ophoging van de Statendam, een overlaat bij Cantelmo waardoor overtollig rivierwater via de Oude Maas afgevoerd kon
worden. Ohé en Laak wilde de dam graag ophogen, Stevensweert was daar tegen.
De Graaf van Hompesch koos partij voor Stevensweert omdat ophoging van de Statendam een grotere kans op overstroming van zijn landerijen
tot gevolg kon hebben.
Het is waarschijnlijk deze achtergrond die hem deze opmerkelijke brief met nogal subjektieve meningen over Ohé en Laak deed schrijven.
H.G.M. Rutten.
oktober 1987