REACTIES OP DE VERKOOP VAN KASTEEL WALBURG 1N 1918

H.G.M. Rutten

Op 28 november 1859 trouwde graaf Adolph Marie Carl Franz van Hompesch-Rrich met barones Arnailie Riedesel d'Eisenbach, geboren op kasteel Walburg. Het echtpaar kreeg drie kinderen: Carla (geb. 1861), Vincent (geb. 1862) en Renée (geb. 1864). Carla trouwde in 1885 met Ulysses Dirckinck von Holmfeld en woonde sindsdien op kasteel Obbicht. Het enige zoontje, Vincent, stierf op 5-jarige leeftijd en werd begraven op het familiekerkhof te Stevensweert (naast de Protestantse Kerk). Gravin Renée bleef achter op kasteel Walburg.

Haar vader Adolph stierf in 1893 en haar moeder Arnailie in 1910; beiden werden eveneens begraven in Stevensweert. Renée huwde in 1914 op 50-jarige leeftijd met de 60-jarige luitenant-generaal Adriaan van Seters. Het echtpaar woonde enkele jaren op kasteel Walburg maar kwam toen tot het besluit om het kasteel met omliggend terrein te verkopen. Na de verkoop vertrok René en Adriaan in 1919 naar Ginneken bij Breda waar ze beiden zijn overleden en begraven.

Renée van Hompesch, de laatste adellijke bewoonster van het kasteel, met haar echtgenoot Adriaan van Seters.

De verkoop van het prachtige complex heeft de gemoederen op het Eiland in de Maas en ook daarbuiten lange tijd bezig gehouden, vooral ook omdat direkt na de verkoop werd begonnen met sloopwerkzaamheden.
Eeuwenoude bomen werden gekapt en twee vleugels van het kasteel, waaronder het hoofdgebouw, werden tot aan de grond toe afgebroken. Het boerderij-gedeelte bleef nog enkele jaren in funktie maar verviel na de Tweede Wereldoorlog al snel tot een ruïne.

In deze bijdrage zijn enkele reacties verzameld, die een persoonlijke kijk weerspiegelen op de gebeurtenissen in die tijd.

L. Soons, destijds pastoor te Ohé en Laak, schrijft in het "Register Parochialis":
"In 1918 werd het kasteel Walburg voorgoed aan den Heer Math. Vencken uit Grevenbicht verkocht. Het jaar te voren was het verkocht geworden aan den zelfden Heer, maar de Freule Renée de Hompesch de Rurich, die gehuwd was met de als generaal gepensioneerden Heer Seeters, wilde het terug hebben. Toen kwamen de Heeren Vencken, kooper van Grevenbicht en de Notaris Haan uit Urmond, bij mij en zij konden het wederom terugkoopen, maar zij moesten ongeveer veertig duizend gulden rouwkoop geven. Voor goed werd het in 1918 verkocht en terstond begon de Heer Vencken alle boomen te verkoopen aan een Heer uit Amsterdam, die terstond het vandalisme op natuurschoongebied begon te voltrekken en alles begon uit te roeien".
Even verder:
"In de eerste helft van April 1919 verliet voorgoed de familie Seeters-De Hompesch de Rurich het kasteel Walburg, om naar de omstreken van Breda op een villa te gaan wonen. Den 24 April, Donderdag na Paschen, werd er verkoop gehouden van alle restanten, die niet mee genomen werden. De verkoop duurde verschillende dagen en alles bracht veel geld op. Het was als of de menschen gek geworden waren.
Toen ook werd mij door den Weledele Heer Vencken, die kasteel met toebehoor gekocht had, het staketsel van ijzer dat zich in den binnentuin bevond, nog cadeau gegeven voor de kerk. Dit had ik noodig voor op het muurtje voor de kerk en als het ging om er van te laten maken voor de doopvontkapel en voor de kapel van het Broederschap van den H. Rozenkrans. Ook dacht ik dan dat ijzeren staketsel te gebruiken op een muurtje tusschen het kerkhof en den tuin van de oude pastorie, die nu weide moest worden en waarin ik reeds opgaande appelboomen geplant had. Dan, zoo dacht ik, zou ik ook eens beginnen met het kerkhof te vergrooten en mooier te maken door er een stuk bij te voegen van het land achter kerkhof en pastorie gelegen, dat ik gekocht had voor de kerk. Maar door dat ijzeren staketsel zijn wij zoo wat van Walburg afgedwaald en gaarne wil ik nog het volgende mededeelen. Toen de familie van Walburg vertrokken was en de verkoop plaats had, was er veel gelegenheid om nog eens het kasteel Walburg van binnen te aanschouwen. Gaarne wilde ik nog eens mijne volle aandacht schenken aan de oude kapel, die gelegen was aan het uiteinde van den vleugel die het kortst bij den dijk aan de Maas ligt. Daar was een mooi plafond waarin de donder God was afgebeeld op wolken gezeten, en een paar figuren waarin een trom, een sabel, een piek, een hellebaard enz. van dees rommel.

Rondom liep een mooie lijst, waarin van afstand tot afstand mooie korfjes met fruit beladen in waren aangebracht. Het was allemaal het werk van de ja-ren 1600 omstreeks. Alles sprak van Renaissance-stijl. Maar ik dacht: is dat altijd kapel geweest, zooals de men-schen zeiden: Altijd. Neen, oorspron-kelijk was het geen kapel, maar moet het een wapenkamer geweest zijn, waar de wapens van den slotheer bewaard werden.

Ook vermeldt de geschiedenis dat hier in Ohé en Laak eene schutterij bestaan heeft. Had die misschien niet daar hare wapenkamer? En later is hiervan eene kapel gemaakt.

Korf met fruit beladen uit de kapel (mergelsteen, collectie Streekmuseum)

Op den verkoop trof ik den Heer Verbeurden, landmeter maar ook goed oudheidkundige, van Roermond. Ik vertelde hem wat ik opgemerkt had en verzocht hem eens mede te gaan kijken. Ook hij was van hetzelfde gevoelen en herkende ook hier de wapenkamer. Vroeger zal de eigenlijke slotkapel wel ergens anders in het kasteel gelegen hebben en ik zou mij niet vergissen als ze daar geweest was aan den anderen kant van het kasteel, waar een klein torentje stond dat in den laatsten tijd gebruikt werd om door een groote bel de arbeiders en knechten ten eten te roepen. Op die kapel zooals ik ze gekend heb, hing aan den muur een mooi Christusbeeld. Dat Christusbeeld heb ik cadeau gevraagd aan de familie Seeters-Hompesch, niet voor mij of mijne kerk zooals ik schreef, maar voor iemand die een groote vriend van hen was geweest en die zich schaamde het te vragen. Want ik schreef nog in dien brief: Mijn goede, waarde Heer Seeters: die goede groote Heilige man (Christus) is voor goed 1900 jaren voor dertig zilverlingen verkocht geworden, zou Hij nu ook al wederom verkocht moeten worden? Het kruisbeeld werd mij geschonken en ik schonk het aan de familie, den Burgemeester Galiart. Verder stonden er nog vijf groote beelden van gips. Een beeld voorstellende J. Chr. met den aardbol in de hand. Dan nog vier andere beelden, voorstellende de vier evangelisten. Deze vier evangelisten werden op den verkoop gekocht door Stevensweert. Het andere beeld, J. Chr. met den aardbol, kocht ik voor den Eerw. Heer Kapelaan Leesens te Stevensweert, alhoewel ik het zelf ook gaarne had gehad, maar hoorende dat hij het ook graag wilde hebben, heb ik het aan hem overgelaten." Tot zover het interessante commentaar van pastoor Soons.

Uit de krant:
"Kasteel Walburg, Ohé & Laak.
Het oude kasteel Walburg, eene stichting van de burchtgravin Walburgia, aan de boorden van de Maas, de trots van de gemeente Ohé en Laak, zal met zijn heerlijke omgeving vallen onder sloopershanden. Dit is het treurige nieuws, waarmede zich reeds geruimen tijd iedereen bezig houdt. Het vertrek der grafelijke familie, de slooping van het aloude slot, de uitroeiing van alle houtgewas in wijden omtrek, beteekent voor menig gezin een gemis aan stut en steun, voor de berooide gemeentekas een verlies van eenige honderden guldens, voor de omgeving eene totale vernieling van alle natuurschoon. Reeds is het vandalenwerk begonnen. Groepen arbeiders zijn bezig met de uitroeiing van de kastanjelaan, waarvan de ontelbare rozeroode bloementrossen in het voorjaar de lucht vervulden met de heerlijkste geuren. Ook de zogenaamde "dreef' met zijn meer dan honderdjaren oude reuzeneiken, die aan menig schilder de fraaiste perspectieven bood, zal binnen weinig dagen in dat lot deelen. De bijl is reeds gelegd aan de lindebaan op het terras. Alles, alles valt als slachtoffer van de win- en geldzucht. Zelfs de eeuwenoude kastanjeboom voor het kasteel, de reus onder het geboomte, zoo bekend bij jong en oud, waaronder met gemak een heel bataljon soldaten kon legeren, -wiens ongeëvenaarde omvang en takkengestel een trouw beeld geeft van den tropischen waringin, -hij ook wordt niet gespaard. Men berekent, dat 3 man minstens een dag of tien noodig hebben om den grijsaard te vellen. Twee vleugels van het kasteel zullen mede voor afbraak onder den hamer komen. 0, wie, als wij, het grafelijke kasteel gekend hebben in zijn volle glorie, in zijn vollen glans, staart niet met weemoed op dit tooneel van verwoesting! De geurige bloemperken vertrapt, de trotsche gebouwen gesloopt, de diepe grachten en vijvers gedempt, het geboomte uitgeroeid! Als straks het sloopingswerk voltrokken is, zullen de bewoners van de Laak in den zomer kunnen staren op eene eentonige boomlooze grasvlakte met in het verschiet de Maasdijken en de Belgische dorpen Ophoven en Geistingen, en in den winter zal het oog rusten op eenen onafzienbaren waterspiegel, of op de bruisende en klotsende golven, die door den guren noordenwind -niet in zijn vaart gestuit- hoog tegen den Lakerweg zullen opgestuwd worden.Dat ook hier niet, evenals elders een kapverbod kon gelegd worden op Walborgs omgeving! Een brok natuurschoon ware behouden!"

Uit "De Maasgouw", jaargang 40 (1920):
"Wederom schijnt een Limburgsch kasteel te gaan verdwijnen. Het kasteel "Walburg" n.l. te Ohé en Laak, dat reeds sinds jaren, gedeeltelijk althans, in vervallen toestand verkeerde en aan een consortium is overgegaan, dat weldra deze historische gebouwen en schilderachtige parken en dreven op zijn manier productief zal maken. Reeds is de bijl gelegd aan de eeuwenoude sierboomen der donkere lanen en de omgeving van Walburg aan de Maas zal weldra een berooide vlakte zijn. Lamentaties helpen in zulke gevallen niet veel, maar het is zaak om bij het afsterven van het stoffelijke schoon, het geestelijke goed ten minste zooveel mogelijk te redden voor de toekomst". (volgt een geschiedkundig overzicht van het kasteel)

Uit het tijdschrift "Limburgs Landschap", jg. 9, herfst 1982:
"Als kind beleefde ik de afbraak van kasteel Walburg in mijn geboortedorp Ohé en Laak. De geschiedenis ervan is niet historisch belangwekkend maar het begin heeft iets van een roman. Graaf Herman Frederik van den Bergh, te Venray omstreeks 1600 geboren als natuurlijke zoon van Hendrik van den Bergh, bouwde het nabij de Maas als een zomerpaleis voor zijn bruid Josina Walburgis, gravin van Leeuwenstein-Wertheim-Rochefort, die abdisse was van Thorn en met wie hij te Stevensweert in 1632 heimelijk in het huwelijk trad. In de 18de eeuw werd het kasteel door een graaf Reinart Vincent van Hompesch verbouwd. De echtgenoot van een gravin Hompesch met zes voornamen, generaal majoor de Seters, wier luisterrijk huwelijk men in 1914 te Ohé en Laak had kunnen meebeleven, verkocht het fraaie witte paleis-kasteel met zijn prachtige park in 1919 en meteen begon de onttakeling, de afbraak, de algehele sloop. Als knaap op school heb ik meegetrild met de verontwaardiging van de onderwijzer die bij zijn verwensingen aan het adres der vernielers van het kasteel zijn tranen vrije loop liet. Walburg was de droom van schoonheid geweest voor het hele dorp, daar was het feestelijke leven, alles wat er binnen was had sierlijkheid, de spiegels in gouden lijsten, de tafels van exquis gepolijst hout, de pluchen stoelbekledingen, het beschilderde stucwerk der plafonds werd door de bezoekers afgeschilderd als overgelijkbaar met wat men ooit had gezien. Wij dwaalden als kind er altijd heen, om uit de verte een glimp op te vangen van het onbewolkt geluk dat de bewoners moesten kennen. De gravin als zij uitreed, de freules erbij in de koets met de sierlijke paarden, meestal naar de familie in kasteel Obbicht, werd begroet als een vorstin. Op hoogtijdagen ging de harmonie musiceren in de kiosk waarin marmeren plavuizen lagen. Erboven wuifde een kastanjelaar die eeuwenoud was en welks omtrek niet meer met zes mannen kon worden omarmd. Bij de Maas was de bleek voor het kostbare linnengoed, in een oude kelder van een brouwerij werd het rivierijs bewaard, wij noemden het de ijskelder. Door gaten in de hagen en langs sluipwegjes drongen wij binnen in het park, ontworpen in Versailles-stijl, en we beleefden het als was het een sprookje zonder einde. Maar het eindigde wel. Al tijdens de eerste wereldoorlog werden de grote bomen gekapt, het laatst de grote kastanje. Omdat mijn grootvader als meester-schrijnwerker er entree had en mijn vader met hem meewerkte kregen wij, kinderen, er soms de kans ook in het witte kasteel rond te dwalen. Hoe heb ik alles geabsorbeerd! Steeds als ik nu in een paleis aanschuif, het mag Fontainebleau zijn of een paleis in Fulda, is het of ik er alles al heb gezien. Ook de kasteelbewoners hadden voor de aankleding van hun zalen en gangen en kamers een geijkt model. Het meubilair van Walburg was aangepast aan de bouw in Lodewijk XIV stijl. Er was een blauwe kamer, een groene kamer, een kapel met een preekstoel toegankelijk langs een indrukwekkende draaitrap. Het kasteel had 12 poorten, 52 deuren, 365 ramen en met die op de natuur afgestemde indeling zou het eeuwig moeten blijven bestaan.
Maar het sprookje eindigde zoals sprookjes gewoonlijk beginnen: er was eens De aftakeling ging aanvankelijk ook met enig rumoer gepaard. Nu wordt als excuus voor de algehele afbraak -uit wat resten is nog een bescheiden buitenverblijf opgetrokken- aangevoerd dat in 1920 nog geen instanties zoals Rijksmonumentenzorg of een kastelenstichting zich om hun voortbestaan bekommerden. Het zal wel zijn en het klinkt nu niet ongeloofwaardig maar de grondoorzaak waaraan veel kastelen, en ook Walburg, ten onder gingen is koele materialistische berekening geweest. Waar idealisme, oog voor de schoonheid van natuur en bouwkunst, gehechtheid aan traditie en familiezin verdwijnen, beklijven paleizen noch kerken of fraaie kastelen." (door Paul Haimon)

Kasteel Walburg, gefotografeerd vlak voor de sloop. De kastanjeboom is al geveld.

Interview met Sef Beerens, Ohé en Laak (uit dagblad De Limburger van 19-1-1985):
"Beerens weet zich nog goed te herinneren hoe mooi en imponerend De Walborg in zijn jonge jaren was, want als de zon haar gouden licht over het kasteel wierp, dan stond het daar in een adembenemend fraai aangelegde tuin te pronken als een bruid in haar mooiste tooi. "Mijn vader en ik werkten er toen het kasteel nog werd bewoond door gravin Renée Van Hompesch-RUrich, die was gehuwd met generaal-majoor Van Seters. Ik vergeleek De Walborg destijds met het jaar dat 12 maanden, 52 weken en 365 dagen telt, want het kasteel had 12 poorten, 52 deuren en 365 vensters. Het was een indrukwekkend gebouw met mooie tuinen die in Franse stijl waren aangelegd. Toen de gravin stierf werd de Walborg in 1919 verkocht aan een particulier. De nieuwe eigenaar bracht geen liefde voor het kasteel op, en begon al direct met gedeeltelijke sloop. Door oorlogsgeweld bleef er in de jaren '40-'50 niet veel meer van De Walborg over."

Tot zover een aantal "ooggetuige-verslagen" van mensen die met weemoed kasteel Walburg hebben zien verdwijnen. Het is alsof ze ons willen zeggen met zorg en respekt om te gaan met het verleden. Voorwaar een wijze les!

                                                                                           H.G.M. Rutten.