2001

PHILIPPUS BEUNEN, BURGEMEESTER VAN OHE EN LAAK VAN 1857 TOT 1907.

J.H.M. Richter

Op 18 januari 1907 zou het gouden ambtsjubileum gevierd worden van Philippus Hubertus Beunen (14 mei 1821 – 8 jan. 1907). Hij was de zoon van Wilhelmus Beunen, van beroep landbouwer, en Maria Joanna van de Laar, die op 10 november 1820 in het huwelijk traden. Ph. Beunen huwde op 23 februari 1867 met zijn nicht Catharina Hubertina Beunen, oud 44 jaar, zonder beroep. Zij werd geboren op 30 mei 1822 te Ohé en Laak en overleed aldaar op 27 november 1896. Hun huwelijk bleef kinderloos.

Ph. Beunen heeft zijn feest bij gelegenheid van dit 50-jarig jubileum niet meer mogen meemaken. Tien dagen voor zijn feest overleed hij op 8 januari “des voormiddags ten tien ure” op 86-jarige leeftijd. Naast het feit dat hij bijna 50 jaar burgemeester was, was hij ook nog 45 jaar kerkmeester en 70 jaar lid van het zangkoor. En “al die menigvuldige ambtsplichten vervulde hij trouw tot enkele dagen voor zijnen dood.”  Wie was deze man? U zult hem leren kennen in het navolgende artikel uit het Echter Weekblad van 12 januari 1907, waarin de oorspronkelijk tekst gehandhaafd is.
OHE EN LAAK – Onder deelneming van de gansche gemeente en onder een grooten toeloop van vrienden en bekenden van wijd en zijd, waaronder wij eenige burgemeesters en secretarissen opmerkten, had Donderdag de plechtige uitvaart plaats van den edelachtbaren heer Ph. Beunen, burgemeester van Ohé en Laak. Aan de geopende groeve hield het hoofd der school J.H. Crijns (1865-1950) eene treffende lijkrede, waaraan wij het volgende ontleenen:
Geboren in ’t jaar 1821, werd Ph. Beunen op betrekkelijk jeugdigen leeftijd den 18 Jan. 1857 door Koning Willem III tot burgemeester van Ohé en Laak benoemd. Bijna vijftig lange jaren had hij de teugels van ’t bewind in handen en terwijl nu de gansche bevolking zich opmaakte om met vreugde in het harte het gouden jubileum te vieren, komt als een dief in den nacht de dood en neemt hem uit ons midden weg.
Vijftig jaren regeerde burgemeester Beunen met vaste hand de gemeente en telkens, wanneer de zesjarige periode ten einde was, werd hij door het Hoofd van den Staat als burgemeester herbenoemd. Zelfs op tachtigjarigen leeftijd aarzelde de Regeering niet om zijn mandaat weer met zes jaar te verlengen. Uit deze geregelde herbenoeming mogen wij dus het besluit trekken, dat de Hooge Regeering zich bewust was van ’s burgemeesters verdiensten en die verdiensten naar waarde wist te schatten en te beloonen.
En – zoo vragen wij ons af – was dat blijk van erkenning van verdiensten van de zijde der Regeering onverdiend?
Geachte vrienden, wij allen, die hier met droefheid in het harte, met weemoed op deze doodenakker geschaard staan, wij allen hebben den dierbaren overledene gekend, gekend in
zijn handel en wandel, in zijn doen en laten, gekend als burgemeester en in zijne administratie en wij erkennen het gaarne: dankbaarheid en hulde zijn wij den dierbaren overledene verschuldigd, hulde moeten wij brengen voor al hetgeen hij voor de gemeente Ohé en Laak deed, een eeresaluut aan zijn onvermoeide inspanning, aan zijn werkkracht, aan zijn energie! Ouden van dagen zullen zich misschien nog een vage voorstelling kunnen vormen van den toestand der gemeente op het tijdstip, dat burgemeester Beunen de teugels van het bewind ter hand nam. Zij kunnen dus eene vergelijking maken tusschen het verledene en het heden. Toen zag het er op velerlei gebied hier treurig, diep treurig uit.
Geen kerk, geen raadhuis, slechte onbegaanbare wegen en stegen, onvoldoende dijken, die niet bestand waren tegen de geweldige watervloeden, welke telkens en telkens de vruchtbare velden overstroomden, den oogst bedreigden en vernietigden. En ziet, hoe dat alles veranderd is! Ziet den heerlijken, gothischen tempel, wiens wedergade gij nauwelijks zult vinden op eenig Limburgsch dorp, van grooter beteekenis dan deze gemeente. School, raadhuis, flinke ruime wegen, zware dijken, die ons beschermen tegen overstroomingen en zoovele nuttige zaken, die tot stand kwamen onder zijn bestuur.

Burgemeester Beunen was niet alleen de ontwerper van grootsche plannen, hij was ook de uitvoerder. Hij was als het ware de stuwkracht, die in vroeger jaren de trage massa voortdreef op den weg van vooruitgang en ontwikkeling. Zulk een man had Ohé en Laak noodig. Dat hij in plannen, in zijn arbeid tegenstand ontmoette, wie zal daaraan twijfelen? Maar wat hij voor zijn gemeente goed, nuttig en noodzakelijk achtte, wist hij tot stand te brengen, al was het ook ten koste van harden arbeid
Bij verschil van meening of bij tegenspraak kon burgemeester Beunen wel eens driftig opstuiven, maar hij was ook de man, die het “vergeten en vergeven” in toepassing bracht en zijn tegenstander het eerst de hand ter verzoening toestak.

God schonk burgemeester Beunen een krachtig, gezond lichaamsgestel, dat zelfs op hoogen leeftijd de gebreken des ouderdoms betrekkelijk weinig gevoelde.  
En  in  dat  krachtige, stoere lichaam zetelde een gezonde ziel, een gezond verstand, een heldere geest, een scherpe blik. Toegerust met een breede ontwikkeling, gepaard aan eene rijke ervaring, doorkneed en doorvoed in de gemeenteadministratie, was de dierbare overledene voor velen een vraagbaak in den nood, een veilige raadsman in moeilijke levensomstandigheden.
Wie zal ons zeggen, hoe ontelbaar velen in zijn langjarig burgemeesterschap met een beklemd hart de trappen van het raadhuis bestegen om raad en voorlichting en hoe velen met een gerust gemoed, getroost en geholpen huiswaarts keerden!
Voor allen toegankelijk, te allen tijde tot hulp en voorlichting bereid, hetzij bij dag, hetzij bij nacht, was burgemeester Beunen voor zijn gemeentenaren een ware en goede Burgervader.
Maar niet alleen was onze burgemeester een goed burgervader, hij was – en dat strekt hem nog tot grooter eer – hij was ook een goed Christenmensch, een goed en degelijk Katholiek, een Katholiek in merg en been, een Katholiek van den ouden stempel.
Hij was ook voor zijne dorpsgenooten een goed voorbeeld, een beschamend voorbeeld voor velen. Wanneer wij jongeren, toegevend aan gemakzucht, vaak huiverend voor het noodweer, den warmen haard verkozen boven een moeilijken gang kerkwaarts, zien wij den ouden afgeleefden man, steunende op zijn stokje, worstelende met wind- en regenvlagen, hijgende van vermoeidheid, zien wij hem kerkwaarts tijgen en vaak daarkomen uitgeput, nauwelijks in staat een morgengroet te wisselen met zijn medezangers. En nauwelijks heeft hij daar op het zangerskoor een oogenblik uitgerust of zijn heldere stem klinkt weer door de gewelven der kerk. Gods lof verkondigende. En dat deed hij zoo dag in, dag uit, jaar in, jaar uit, zeventig jaren lang! Was dat niet een beschamend voorbeeld voor zoovele lauwen, was dat geen prikkel, geen spoorslag ten goede? Wij weten het niet, God alleen is het bekend, hoevelen hij door zulk een plichtsvervulling tot navolging dwong. Wie kon, als hij, bogen op zulk een lang, rijk, vruchtbaar en welbesteed leven?
Burgemeester Beunen was een man van een diepe, rotsvaste geloofsovertuiging. Man van karakter als hij was, verfoeide hij de halfslachtigheid. Zijn geloof was voor hem geen holle phrase, geen ijdele klank, neen, zijn geloof was diep geworteld in zijn ziel en uit dat geloof putte hij de kracht om staande te blijven, wanneer rampen of tegenspoeden hem dreigden neer te werpen, dat geloof beschouwde hij als het kostbaarste kleinood, hem door God geschonken en dat bewaarde hij tot aan zijn jongsten snik. En dat geloof kwam niet slechts tot uiting, wanneer hij zijn knie boog in Gods huis of alleen in zijn private leven, neen, ook in het openbare leven schaamde hij zich nooit voor zijne overtuiging uit te komen, aarzelde hij nimmer zich een trouw zoon der Kerk te noemen. Daar was hij trotsch op, daar was hij fier op. En dat strekt hem tot groote eere.
Voorzeker, op hem zal dan ook het Evangeliewoord ten volle toepasselijk zijn:”Wie zich Mijner niet schaamt voor de menschen, dien zal Ik voor mijnen Hemelschen Vader niet verloochenen.”

De heer H. Beunen te Heijthuisen dankte daarna namens de familie den spreker en allen voor de laatste eer, den dierbaren overledene bewezen.

Aan het einde van dit artikel wil ik nog vermelden welke kinderen (allen zonen) uit het huwelijk van Willem Beunen en Maria Joanna van de Laar geboren werden.

  1. Philippus Hubertus (15.05.1821 Ohé en Laak – 08.01.1907 te Ohé en Laak).
      Burgemeester; gehuwd met Catharina Hubertina Beunen (30.05.1822 – 27.11.1896 te
      Ohé en Laak)
  2. Gerardus Adrianus Hubertus (06.01.1823 Ohé en Laak – 19.11.1906 Ohé en Laak).
      Bierbrouwer; ongehuwd.
  3. Joannes Theodorus Hubertus (geb. 19.11.1824 Ohé en Laak). Niet gehuwd en niet
      overleden in Ohé en Laak. Kapelaan te Maastricht (1870) en pastoor te Broeksittard    
      (1877)        
  4. Theodorus Hubertus (geb. 26.01.1827 Ohé en Laak). Niet gehuwd en niet overleden in
      Ohé en Laak. Winkelier te Thorn.
  5. Cornelus Hubertus (geb. 13.05.1829 Ohé en Laak).  Niet gehuwd en niet overleden in    
      Ohé en Laak. Landbouwer te Reuver.
  6. Christiaan Servaas  (13.05.1831 Ohé en Laak – 15.01.1912 te Stevensweert).   
      Landbouwer te Stevensweert. Gehuwd (1) op 01.07.1861 met Joanna Sofia Peeters
      (26.01.1826 Stevensweert - 29.06.1878 te Stevensweert). Gehuwd (2) op 25.04.1879 te
      Stevensweert met Maria Magdalena  Rutten (geb. 30.03.1855 Stevensweert).
  7  Jacobus Willem (16.10.1833 Ohé en Laak – 05.08.1912 Ohé en Laak). Landbouwer;
      ongehuwd.
  8. Peter Willem (09.01.1836 Ohé en Laak – 27.02.1915 Ohé en Laak) Landbouwer;
      ongehuwd.
  9. Adriaan (16.10.1838 Ohé en Laak – 09.04.1914 Ohé en Laak). Landbouwer te Heel.
      Gehuwd met Maria Catharina Hubertina  Severijns (ca. 1837 te Heel en Panheel –
      22.10.1927 te Ohé en Laak).
10. Levenloos man (24.04.1843 Ohé en Laak – 24.04.1843 Ohé en Laak).
                  
Bronvermelding:
Echter Weekblad 12 januari 1907 nr. 2 - jaargang 15
Archief mevr. Puts-Bakkes
Archief de heer H. Rutten