2011
DE KERK VAN SINT STEPHANUS ROND 1700
Bas Cretskens
In het vorige jaarboek eindigde ik mijn stuk over de parochie Stevensweert met de woorden: “Er valt dus nog veel meer te vertellen...” Belofte maakt schuld, zoals het gezegde luidt, en schulden moeten ingelost worden.
Deze keer zullen we onder meer aan de hand van de 17e-eeuwse visitatieverslagen proberen een indruk te krijgen van wat een bezoeker in die tijd aantrof wanneer hij de kerk van Stevensweert bezocht. Jammer genoeg zijn de gegevens in de verslagen redelijk beperkt en zijn er geen bruikbare afbeeldingen ter aanvulling bewaard gebleven, maar toch kunnen we wel een klein beetje een indruk krijgen van wat rond 1700 in de kerk van de heilige Stephanus aanwezig was.
Het gebouw
Maar voordat we gaan kijken wat er ín de kerk aanwezig was, zullen we eerst proberen een indruk te krijgen van hoe het oude kerkgebouw zelf eruitzag.
De huidige kerk stamt uit het einde van de 18e eeuw, maar al in de dertiende eeuw moet er op het Eiland in de Maas een kerkje gestaan hebben. Immers, in 1266 wordt er in een oorkonde al gesproken over de parochie Stevensweert en Dirk van Weerde, haar pastoor - en daar hoort vanzelfsprekend ook een kerk bij.
Van deze middeleeuwse voorganger die ongeveer op dezelfde plaats heeft gestaan als de huidige kerk, zijn geen goede afbeeldingen bewaard gebleven. Plattegronden van Stevensweert uit die tijd laten wel zien dat die oude kerk anders lag dan de huidige, namelijk oost-west, met het koor op het oosten en aan de westkant de toren – de gebruikelijke oriëntatie voor middeleeuwse kerken. Dit betekende dat de westelijke gevel bij de aanleg van de vesting in 1633 tegen de voet van de wal aan kwam te liggen. Dat was ook de reden waarom men bij de bouw van een nieuwe kerk in 1781 besloot het gebouw een kwartslag te draaien. Daarnaast besloot de architect, Stevensweertenaar Petrus Rutten, ook nog om het linker zijschip iets korter te maken dan het rechter, om zodoende nog meer ruimte tussen kerk en wal te krijgen en nieuwe problemen te voorkomen.
Mogelijk lag de ingang van de middeleeuwse kerk in de zeventiende en achttiende eeuw aan de zuidzijde. Op een kaart van Stevensweert uit ongeveer 1710 is daar namelijk een kleine aanbouw te zien en in 1726 wordt de aanwezigheid van een “portail” vermeld. Hoewel de kerk toen ook een sacristie had, lijkt het toch het meest voor de hand te liggen dat het hier om het ingangsportaal ging.
Op een prent die uit ongeveer 1740 dateert, is het dorp, verscholen achter haar wallen, mooi te zien. Rechts is de Hompesche molen afgebeeld, aan de linkerkant zien we niet alleen de toren van het kasteel, maar ook de kerk afgebeeld. De problematische ligging van de oude kerk tegen de wal aan en de oriëntatie zijn duidelijk zichtbaar. Ook de aanwezigheid van een sierlijk torentje aan de Maaszijde is goed te zien. Over dit torentje schreef men in 1726 dat het rustte op twee balken van het schip - en blijkbaar dus niet op een aparte onderbouw. Mogelijk leek het daarmee qua constructie enigszins op de huidige kerktoren en de toren van het protestantse kerkje.
In de toren waren in ieder geval twee klokken aanwezig. De grootste klok dateerde uit 1631 en woog 633 kg. De kleinere was 466 kg zwaar en dateerde waarschijnlijk uit dezelfde tijd, want volgens het opschrift was ze geschonken door Susanna Pardo, die van 1627 tot 1642 abdis was van de Roermondse Munsterabdij. Ook bezat de Stevensweertse kerk toentertijd al een uurwerk.
Na de buitenkant aan een onderzoek onderworpen te hebben, wordt het tijd naar binnen te gaan, om te zien wat we daar aan zullen treffen.
Het interieur
Als we heden ten dage door de kerk lopen, komen we niet veel meer tegen dat ook rond 1700 al aanwezig was en dat met zekerheid afkomstig is uit de middeleeuwse kerk. In ieder geval geldt dat wel voor de vier oude grafstenen die tegenwoordig rechtop tegen de muren zijn geplaatst, maar die oorspronkelijk in het koor op de vloer lagen. Ze waren van twee Spaanse gouverneurs van de vesting Stevensweert die in 1665 en 1695 in de kerk werden begraven, van een kind uit het geslacht Van den Bergh en van een onbekend kind.
Naast deze adellijke grafmonumenten in de kerk zijn er nog een zevental soberder grafkruizen bewaard gebleven, die tegenwoordig in de kerkhofmuur zijn geplaatst. Deze waren van een aantal plaatselijke notabelen, mensen die aan het eind van de zeventiende eeuw en in de eerste helft van de achttiende eeuw in de kleine gemeenschap schepen waren, kerkmeester of koster. Hun namen kunnen we dus tot op de dag van vandaag nog op de stenen lezen.
Mogelijk hebben ook zij al een blik geworpen op het beeldje van de naamheilige van de parochie. Dit houten Stephanusbeeldje dat tegenwoordig in het priesterkoor staat, dateert immers uit het begin van de zestiende eeuw. Of het daadwerkelijk al vijf eeuwen in het bezit van de kerk is, of dat het om een latere aanwinst gaat, zal wel nooit met zekerheid te zeggen zijn. Datzelfde kan ook gezegd worden over het beeldje van Maria met kind uit de zeventiende eeuw.
Wel mogen we ervan uitgaan dat het oudste voorwerp in de kerk ook in de zeventiende eeuw al aanwezig was. Het gaat dan om de ongeveer 800 jaar oude doopvont die tegenwoordig in de doopkapel staat. In 1666 lezen we hierover in het visitatieverslag: “Doopvont: van steen, goed gesloten, schitterend behalve dat hij een aantal vlekken van de heilige olie heeft en afgesloten achter houten tralies.” In 1669 werd nog vermeld dat hij geplaatst was in een hoek van de kerk en dat het vereiste beeld van Joannes de Doper nog altijd ontbrak. Ook in 1686 stond dat beeld er nog niet, maar blijkbaar heeft de toevoeging: “het moet worden geplaatst op straffe van een halve rijksdaalder binnen drie maanden” uiteindelijk effect gesorteerd, want in 1703 is het beeld er uiteindelijk wel.
Een ander onderdeel van een kerkinterieur is de biechtstoel. De informatie hierover in de visitatieverslagen laat goed zien dat er in een interieur in de loop der jaren heel wat veranderen kan. In 1669 wordt het volgende gezegd: “Biechtstoel: Er is er één in de hoek van de kerk op een donkere plek, maar hij zal vanwege de aanblik worden verplaatst naar een zijbeuk”. Twee jaar later is dat gebeurd, want we lezen dan: “Biechtstoelen: Er is er een fraaie nieuwe geplaatst in het koor aan de kant van het evangelie.” In 1686 telt de kerk er zelfs twee, waarvan er in 1703 nog maar één over is (de nieuwe aan de evangeliezijde). De biechtstoelen die we tegenwoordig nog kunnen zien, dateren uit de negentiende eeuw.
Ook een Godslamp is aanwezig. We lezen dat voor de olie die nodig is om ze te laten branden, speciaal wordt gecollecteerd tijdens de preek op zon- en feestdagen, zodat ze dag en nacht kan branden. Dat was geen vanzelfsprekendheid, want vaak had men slechts genoeg olie om de lamp tijdens de mis te laten branden. Dat het voortdurend laten branden van de lamp ook risico's met zich mee kan brengen blijkt uit het verslag van Wessem uit 1744 waar de pastoor schrijft: “De lamp brandt niet vanwege diefstal in de kerk, omdat die in mijn tijd twee keer geplunderd is.” Heeft de aanwezigheid van een garnizoen er misschien voor gezorgd dat de parochianen in Stevensweert hier niet bang voor hoefden te zijn en dus de lamp aan konden laten? Wie zal het zeggen...
Het altaar
Een van de belangrijkste onderdelen van een kerkinterieur is natuurlijk het altaar. Hierover wordt dan ook in ieder visitatieverslag gesproken, al treffen we helaas geen uitgebreide beschrijvingen aan.
Uit de beschrijvingen in 1666 en 1669 komen we te weten dat het hoofdaltaar gewijd is, fraai versierd en voorzien van alle benodigdheden. Bij dit laatste valt bijvoorbeeld te denken aan altaarkleden en ander linnengoed, in verschillende kleuren, zoals wit, zwart, rood en groen. Gezien de aanwezigheid van een apart Maria-altaar kunnen we er vanuit gaan dat het hoofdaltaar in ieder geval op dat moment al gewijd is aan de patroonheilige van de parochie. Opmerkelijk is dat in 1703 het hoofdaltaar niet meer gewijd is. Hebben de oorlogshandelingen in 1702 toen Stevensweert door de Staatse troepen op de Spanjaarden werd veroverd, hiervoor wellicht gezorgd?
Er is in het midden van het altaar een tabernakel (“prachtig, schitterend, zeer mooi,” zo wordt in 1669 en 1703 opgemerkt) afgesloten met een slot. Achter het altaar is een goed afgesloten houten kast te vinden waarin zilverwerk werd bewaard. Aan de linkerkant in de muur is nog een andere kast, die is afgesloten met een ijzeren slot. Daarin werden drie zilveren kannetjes voor de heilige oliën bewaard.
Naast het hoofdaltaar is er in de kerk nog een tweede altaar aanwezig, en wel voor de heilige Maagd Maria. Terwijl het in 1669 nog kaal is en alle benodigdheden mist, is het in 1671 voorzien van een nieuw schilderij. In 1686 lezen we dat het vernieuwd gaat worden. In 1703 en ook in 1742 is het nog steeds aanwezig, maar worden er verder geen bijzonderheden meer vermeld.
Zilverwerk
Naast de hierboven al genoemde kannetjes bezat de kerk in die tijd nog het volgende aan zilverwerk:
“Een zilveren ciborie waarin kleine hosties werden bewaard” (genoemd in1666, 1669, 1703)
“Een fraaie zilveren monstrans met een deel van een bot van de Heilige Stephanus” (genoemd in 1666 en 1669); mogelijk is dit hetzelfde als de in 1703 beschreven “houder met relikwieën, aan de buitenkant van zilver, aan de binnenkant van tin, waarin relikwieën van de heilige Stephanus bewaard worden”.
“Een monstrans van verguld zilver” (genoemd in 1666 en 1703).
“Een klein zilveren verguld reisdoosje voor de zieken” (genoemd in 1666 en 1703).
“Een paar glazen ampullen met tinnen deksel” (alleen in 1703 genoemd).
“Een vergulde zilveren beker waarin met Pasen wijn aan de communicanten wordt gegeven” (genoemd in 1669 en 1703).
In 1666 wordt één kelk vermeld, in 1669 twee zilveren, waarvan een verguld, met de opmerking dat uit de twee er een gemaakt moet worden omdat ze klein zijn. Blijkbaar is dat in 1703 gebeurd want in dat jaar zegt het visitatieverslag: “Er is slechts één kelk van zilver en die is van binnen verguld.”
Overige
Naast het zilverwerk beschikte de kerk natuurlijk ook over andere voorwerpen voor de eredienst. Te denken valt hierbij onder andere aan kleding. Zo lezen we in 1669 dat men vijf kazuifels in verschillende kleuren bezat, waaronder een kostbaar zwart exemplaar van zijde, een dalmatiek, een tuniek en een kleurige koormantel.
Ook boeken waren nodig: zo bezat Stevensweert in 1669 twee Romeinse missalen, waarvan één die gebonden was in Spaans leer en zilveren sluitwerk had. In 1686 kreeg de pastoor opdracht om ervoor te zorgen dat de processionalen-1 en pastoralen werden gerepareerd en er een nieuwe processionaal werd aangeschaft.
Al met al hebben we ons zo toch een klein beetje een beeld kunnen vormen van wat de parochianen van Sint Stephanus ongeveer 300 jaar geleden hebben gezien wanneer ze op het Eiland in de Maas ter kerke gingen.
Bas Cretskens
1 Boek met aanwijzingen, zangteksten met melodie en gebeden voor een processie.
2. Handboek met richtlijnen voor het pastoraal handelen van de pastoor.