HET PRAALGRAF VAN HERMAN FREDERIK VAN DEN BERGH EN JOSINA WALBURGIS.

J.H.M.  Richter

In de Sint-Servaaskerk in Maastricht bevindt zich het grafmonument van graaf Herman Frederik van den Bergh (1600 – 1669) en zijn echtgenote Josina Walburgis, gravin van Löwenstein – Wertheim – Rochefort (1615 – 1683). Het marmeren praalgraf werd in 1805, toen de kerk tijdens de Franse Revolutie aan de eredienst ontrokken werd, van de Dominicanenkerk overgebracht naar de St. Servaas.

Het oprichten van een eigen grafmonument is op zich niet uitzonderlijk en een passende daad voor een adellijke figuur. Het uitzonderlijke is dat Herman Frederik, zoals een contract met de beeldhouwer bepaalde, niet knielend maar liggend werd afgebeeld. Zijn wens werd niet gevolgd.

De manier van afbeelden van het echtpaar - een weduwe die zich achter haar slapende maar overleden man opricht - is heel bijzonder. Voor zover bekend, zijn er naast Josina maar twee andere vrouwen die zich op deze wijze op een grafmonument hebben laten afbeelden: Maria van Reygersbergh in Katwijk en Anna van Ewsum in Midwolde. Deze drie grafmonumenten werden kort na elkaar gemaakt in de tweede helft van de zeventiende eeuw. De monumenten van Maria van Reygersbergh en van Anna van Ewsum werden gemaakt door Rombout Verhulst(1); het hier te bespreken grafmonument werd zeer waarschijnlijk vervaardigd door een Maastrichts kunstenaar.

            
            graftombe Katwijk                                                                                     graftombe Midwolde

Inleiding.
Herman Frederik van den Bergh en Josina Walburgis van Löwenstein - Wertheim - Rochefort waren leden van voorname hoogadellijke oude geslachten. De grootmoeder van Herman Frederik was Maria van Nassau (1539 - 1599), een zus van Willem de Zwijger. Zijn vader was Hendrik van den Bergh (1573 - 1638). Na het vertrek van Spinola naar Spanje in 1628 was deze Hendrik van den Bergh opperbevelhebber van de Spaanse legers in de Nederlanden en bekleedde hij daarmee de hoogste militaire rang in Spaanse dienst. In die hoedanigheid stond Hendrik tegenover zijn neef stadhouder Frederik Hendrik tijdens het beleg van ’s-Hertogenbosch. Ook Herman Frederik werd militair. Hij trad in 1629 in dienst van de Spaanse koning als overste-kolonel te Roermond. Mogelijk dat Herman Frederik in deze tijd Josina heeft ontmoet. In 1641 wisselde hij, net als zijn vader had gedaan, van dienst en ging over naar de Republiek. De exacte geboortedatum van Herman Frederik is niet bekend. Zijn biografie begint met het verhaal dat hij en zijn zus Anna Maria (? – 1652) buitenechtelijke kinderen waren van graaf Hendrik van den Bergh, een “galantuomo” en een nog steeds onbekende moeder, een “certaine demoiselle libre et non mariée”(2). Hendrik van den Bergh heeft de identiteit nooit bekend willen maken en dit is de aanleiding geweest tot allerlei speculaties en insinuaties. Net als de geboorte is ook het huwelijk van Herman Frederik met geheimzinnigheid omgeven. Op 16 december 1632 trouwde hij zonder veel ceremonieel, alleen voor een pastoor en enige getuigen, met Josina. Zij was in 1615 in Rochefort in de Ardennen geboren en was op jeugdige leeftijd als kanonikes (stiftsjuffer) ingetreden in de Stift Thorn, net als haar drie jaar jongere zus Dorothea Catharina (1618 -1655). Hun tante Anna van der Marck was er abdis. Om de ouder wordende Anna van der Marck te ondersteunen kwam in 1629 de functie van co-adjunct vrij en vervolgens werd Josina, tegen de wil van de pauselijke nuntius die haar te jong vond, in maart 1631 tot abdis gekozen. Josina werd op15-jarige leeftijd abdis, “hoewel sy daer toe geen sin en hadde”.
Na de huwelijkssluiting keerde zij naar Thorn terug. Toen de zomer erop haar vader van haar huwelijk hoorde, haalde hij Josina weg uit Thorn en sloot hij haar op in een klooster in Rochefort. Daar liet hij haar door speciaal daarvoor ingehuurde personen bewaken. Na vier jaar slaagde zij erin met een list haar vrijheid terug te winnen om zich bij Herman Frederik te voegen. Hij verklaarde later dat “sy eyntlyck met behendicheyt haer vryheyt gerecupereert ende haer selven begeven heeft tot den heer Remonstrant haren getrouweden man”. Herman Frederik verbleef intussen in Engeland, Napels en Milaan.

Graaf Herman Frederik kreeg in 1618 van zijn vader de heerlijkheid Stevensweert. Later werd Ohé en Laak aan zijn bezit toegevoegd, zodat hij eigenaar werd van het hele eiland in de Maas. Het paar bleef kinderloos en woonde of op hun kasteeltje te Berlicum(3), of in het

 
Kasteeltje Berlicum

door Herman Frederik eveneens in 1632 en volgende jaren voor Josina gebouwde kasteel Walburg te Ohé en Laak. Verder verbleef het paar ook geregeld in Maastricht en Aken. Helaas zijn er geen schilderijen van Herman Frederik en Josina bekend, ofschoon een aantal toonaangevende kunstenaars wel familieleden hebben vereeuwigd, zoals Anthonie van Dijck, die een portret van Hermans vader maakte(4). Wel is Herman Frederik op een aantal Stevensweertse munten afgebeeld.

                     ducaat                                          daalder                                        daalder

In 1663 stelde Herman Frederik zijn testament op en legde daarin vast dat hij begraven wilde worden in de plaats waar hij zou overlijden, onder een tombe die 4000 à 5000 gulden mocht kosten. In 1668 werd hij met behoud van tractement gepensioneerd. In januari van het daaropvolgende jaar sloot hij een contract met beeldsnijder Bouchier betreffende het uitvoeren van een grafmonument, maar Herman Frederik overleed reeds drie maanden later op 29 maart 1669.

Sint-Servaaskerk te Maastricht.
Sinds het sluiten van de Dominicanenkerk in 1805 staat het grafmonument van Herman Frederik in de Sint-Servaaskerk te Maastricht. Het was oorspronkelijk gemaakt voor de kapel van de Onze-Lieve-Vrouw van de Heilige Rozenkrans links van het hoofdaltaar in de Dominicanenkerk. Op de tombe staat de volgende Latijnse tekst:

        

                                                                 MAUSOLÆM
                                           PRÆNOBILIS Domini Hermani
                                                Frederici Comitis de Berch,
                                           S’Heerberg in Cliviâ &. Qui obiit
                                                   die 29 Martii Anno 1669,
                            et Prænobilis Dominæ Judocæ Walburgis
                                     Comitissæ de Leeuwenstein,
                               Rochefort &. – prædicti viduæ, quæ obiit
                                           Die 25 Xbris  Anno 1683.
                                    Quisquis ades, qui morte cades, sta,
                                                 respice sortem
                             te, nosti certo, talia fata manent:
                             Rex, Princeps, Judex, Dominus,
                                          Servus, miser, æger
                               Sis quicumque velis, pulvis et
                                          umbra sumus.

Deze tombe is waarschijnlijk niet de oorspronkelijke tombe, want in een beschrijving uit 1731 wordt gesproken over een grafschrift in het Nederlands dat luidde:
D.O.M. / Den hoog welgeboren heere / heere Herman Frederick Grave totten Bergh / vryheer tot S. Stevensweert, Ohe Laeck, / Rutten, Nederhem, Peen etc. gestorven den 31 Meert / anno 1669/ Die hoog welgeboren vrouwe / Mevrouwe Josina Leeuwensteyn / Roschefort Wertheym etc. / gestorven den 23 December anno 1683.

Het contract tussen Herman Frederik van den Bergh en beeldsnijder Johan Bouchier.
Op 4 januari 1669 sloot Herman Frederik een overeenkomst met de beeldsnijder Johan Bouchier(5) aangaande het vervaardigen van een grafmonument. Blijkens dit contract wenste Herman Frederik een architectonische ombouw tussen de 24 en 25 voet hoog en tussen de 13 en 14 voet breed, vervaardigd van wit en zwart Italiaans marmer. Het monument moest twee putti bevatten, die de wapens van hem en zijn gemalin droegen, twee putti op iedere hoek ook elk met een voorgeschreven wapen van het echtpaar, en nogmaals twee putti die voor de sculptuur zouden liggen, op een doodshoofd. Het opmerkelijke is dat Herman Frederik bepaalde dat hij een grafmonument wilde waarop hij en Josina beiden geknield zouden worden afgebeeld, de ene naar het leven van de heer en de andere naar het leven van zijn gemalin, die knielend ieder vier en een halve voet hoog moesten zijn en uitgerust met kleding zoals het echtpaar zou bepalen, maar zo is het niet uitgevoerd.

Terzijde vóór de pilasters moesten twee andere figuren worden geplaatst van hetzelfde witte marmer, hoog zes en een halve voet, de ene voorstellende de Sterkte en de ander de Hoop, elk met hun attributen. De ornamenten en de figuren moesten uitgevoerd worden in het beste en klaarste witte Italiaanse marmer. De rest van de ombouw en de tombe, naar proportie omtrent vier voet diep, moesten van zwart Italiaans marmer zijn.
           
                       

                                                
                                                               Hoop                                                                                          Sterkte

Voor de uitvoering werd verwezen naar een aangehechte model(tekening). Bouchier verplichtte zich het grafmonument te plaatsen vóór Pasen 1670. Uitdrukkelijk werd nog bepaald dat Bouchier allereerst de twee knielende figuren zou laten vervaardigen door een ervaren meester, naar het leven van Herman Frederik en zijn gemalin. Indien bij visitatie van bekwame meesters zou blijken dat er aan de goede proportie of de uitwerking iets mankeerde, dan zou Bouchier voor vervanging moeten zorgen.
Herman Frederik beloofde de som van achttienhonderd rijksdaalders te betalen, te weten direct zeshonderd, en voorts van tijd tot tijd. Al naar gelang Bouchier op schoot. Mocht Bouchier in gebreke blijven, dan zou zijn schoonvader en medeondertekenaar, Hendrik Hupkens, met zijn drie huizen in de stad Maastricht garant staan.
                                                                                           
Het grafmonument.
Met het oprichten van een grafmonument wilde de opdrachtgever, vaak een man, zich een blijvende plaats verwerven. Tegelijkertijd hadden de nabestaanden een aandenken aan de overledene. De opdrachtverlener bepaalde en betaalde. De rol van de kunstenaar was passief, volgend en uitvoerend. Gezien de complexiteit en de omvang van het te vervaardigen grafmonument was het werken met een schaalmodel of tekening dan ook een gebruikelijke procedure. Het aan het contract toegevoegde model is evenwel niet bewaard gebleven.
Herman Frederik van den Bergh stelde de hoogste eisen aan een grafmonument. In de meest uitgebreide vorm bestaat een grafmonument uit vier elementen:
-    een architectonische ombouw
-    een vrij staande tombe
-    een inscriptie
-    een aantal heraldische elementen
In principe zijn alle vier elementen even belangrijk. De architectonische ombouw is conform de toen moderne stijl van de barok uitgevoerd: met de halfronde nis van vijf wit marmeren panelen, een cassetteplafond en twee halfzuilen met composietkapitelen die een driehoekig fronton dragen. Herman Frederiks moderne smaak blijkt ook uit het feit dat hij geen polychromie(6) wilde, alleen wit en zwart. Alles moest uitgevoerd worden in het meest aansprekende materiaal: in marmer en dat ook nog in de beste en duurste kwaliteit: uit Italië.

                
Op de top van het fronton is een groot gekroond wapenschild met de blazoenen van beide families bevestigd. De twee putti ernaast dragen elk nog een schild met de beide familiewapens.

   
                                                                    Fronton met wapenschild

Het belang van de afbeelding van de familiewapens blijkt uit het feit dat het contract ermee opent. De twee putti liggende op een doodshoofd ontbreken op het huidige monument.
Links en rechts van de nis staan de twee allegorische vrouwenfiguren: links de Hoop met het anker en rechts de Sterkte met haar armen om een zuil. De Hoop is een van de drie goddelijke deugden en met de Sterkte, een van de vier kardinale deugden, werd morele kracht bedoeld. Normaliter worden deze twee personificaties niet als paar samengevoegd. Met de toevoeging van een of meer personificaties gaven opdrachtgevers vaak een karaktereigenschap aan, die in de herinnering van het nageslacht diende voort te leven.
Het meest opmerkelijke is wel het ontbreken van de knielende graffiguren(7).
                                       
De wijziging in de uitvoering.
Het paar is, zoals gezegd, niet knielend maar liggend afgebeeld. Een soortgelijke afbeelding van een echtpaar waarbij de man vóór zijn echtgenote ligt en de laatste haar hoofd laat rusten op haar hand, is slechts op twee andere grafmonumenten te zien, in Katwijk en in Midwolde.    

                  
                                           Graftombe Katwijk (detail)                                Graftombe Midwolde (detail)
Herman Frederik is net als de echtgenoot van Maria van Reygersbergh als militair afgebeeld (graftombe Katwijk). Hij draagt zijn harnas, heeft zijn aanvoerderstaf in zijn hand, maar een helm ontbreekt. De afbeelding van Josina met weduwsluier en steunend met haar hand op een gevleugelde zandloper (8) (afb. 1), lijkt een directe, spiegelbeeldige, navolging van de manier waarop Anna van Ewsum in Midwolde is afgebeeld. Als extra attribuut houdt Josina, als enige van de drie vrouwen, nog een zakdoekje in haar linkerhand.

Wie heeft tot deze veranderingen van de oorspronkelijke opzet besloten? Het antwoord hangt mogelijk samen met het feit dat de opdrachtgever Herman Frederik reeds drie maanden na het opmaken van het contract op 29 maart 1669 overleed. Het lijkt onwaarschijnlijk dat iemand anders dan de echtgenote of eventuele kinderen zulk een ingrijpende beslissing tegen de uitdrukkelijke wil van de overledene konden nemen.
Het paar was kinderloos, zodat in dit geval bijna alleen de weduwe de opdrachtgeefster geweest kan zijn. Ook ten aanzien van de monumenten in Katwijk en Midwolde waren de weduwen de opdrachtgeefsters.

                         Afb. 1 -  Josina met weduwsluier, gevleugelde zandloper en zakdoekje

De vraag die gesteld moet worden is of Josina een van deze twee monumenten met eigen ogen heeft gezien? Er bestaat een familiaire band tussen haar en Katwijk. Haar tante Anna van der Marck, die haar voorgangster was in Thorn, was gelieerd aan het huis van Wassenaer, waartoe Maria van Reygersbergh, als vrouwe van Katwijk behoorde. Uit het contract tussen Anna van Ewsum en Rombout Verhulst blijkt dat hij dit monument in Den Haag heeft gemaakt. Gezien het belang van Den Haag als bestuursstad  - sinds 1641 was Herman Frederik in Staatse dienst - en gezien de directe navolging van belangrijke details als de weduwsluier en de zandloper, is het zeer wel mogelijk dat Josina het monument van Anna van Ewsum in Den Haag gezien heeft.
Een tweede mogelijkheid is dat Josina bekend was met bepaalde gravures en prenten. Albrecht Dürer (1471-1528) heeft twee beroemde prenten gemaakt met de titel Melancholica, waarop een figuur is afgebeeld, die met het hoofd op de hand leunt. Een andere relevante afbeelding is die van de H. Hieronymus, die ook vaak in deze houding is afgebeeld en verwijst naar het verrichten van studie of naar melancholie. Naast de leeuw, zijn vaste attribuut, wordt Hieronymus vaak afgebeeld met een zandloper en/of een doodshoofd, tekenen van de vergankelijkheid van het aardse.

                               Dürer: Melancholica                                        Dürer: H. Hieronymus

Ook kan het zijn dat de beeldhouwer, Bouchier, de iconogafie kende en haar erop attent gemaakt heeft. De Joannes Bouchier uit het contract met Herman Frederik is dezelfde die als “Boumr. Steenhouwer Jan de Bossier” betaald werd voor werkzaamheden verricht aan het stadhuis van Maastricht, dat in diezelfde tijd gebouwd en ingericht werd. Zoals bekend is de architect van het Maastrichtse stadhuis Pieter Post(9), die voordat hij aan het stadhuis begon, door Maria van Reygersberg uit Katwijk was benaderd om voor haar in Katwijk een buitenhuis te ontwerpen, dat overigens niet is uitgevoerd. Zij is ook de opdrachtgeefster van het grafmonument in Katwijk aan Rombout Verhulst, dat korte tijd later werd gemaakt. Pieter Post en Rombout Verhulst kenden elkaar toen ook al, bijvoorbeeld uit de tijd in Den Haag waar beiden voor Amalia van Solms, de weduwe van stadhouder Frederik Hendrik, gewerkt hebben aan Huis Ten Bosch.
Voor Bouchier was deze opdracht van de graaf Van den Bergh waarschijnlijk zijn belangrijkste tot dan toe.

Wie heeft het grafmonument uitgevoerd? Juist de naam van de maker van de knielende beelden op de tombe wordt opengelaten in het contract. Er staat: ‘[ ……..] doch is voorall  well expresselijck geconditionneert ende ondersproken datten gemeldten tweeden comparant  [Bossier] allereerst zal doen wercken ende gereet maken de twee bovengenoemde knielende figuren door eenen experten ende ervaeren meester [….]’.
Het feit dat met deze beelden begonnen werd, zal nodig zijn geweest voor de maatvoering van de rest van het monument. Opmerkelijk is het wel dat de naam niet genoemd werd. Wanneer meer dan één kunstenaar aan een opdracht werkte, zoals blijkt uit het contract werden beiden met naam genoemd. In het contract tussen Herman Frederik en Bouchier werd verder nog opgenomen, dat wanneer na de visitatie van een bekwame meester deze van mening is, dat er aan de goede proportie of sieraad iets mankeerde, Bouchier gehouden was de figuur (of figuren) terug te nemen en ervoor te zorgen dat andere betere en wel gelijkende figuren daarvoor in de plaats kwamen. Bovendien werd er nog een soort eindinspectie afgesproken door een ervaren meester. Op deze manier legde Herman Frederik van den Bergh Bouchier heel wat restricties op.

Uit een vergelijking van de plooival van de gewaden en de gezichten van de twee personificaties met het gezicht van Josina mag worden afgeleid dat de maker van de twee personificaties ook de maker is van de twee ligbeelden. De weergave van de neus, mond en onderkin van de drie vrouwenbeelden is bijna identiek. Het gezicht is gebaseerd op het geïdealiseerde type van de twee personificaties die naast haar staan. De maker had moeite met de juiste proporties en de ongebruikelijke houding van de lichamen, vooral met het verkort weergeven van het bovenlichaam van de vrouwenfiguur. Herman Frederik ligt compact en strak op zijn matras gebeeldhouwd zonder de vele ondersnijdingen en detailleringen, die we in werk van een beeldhouwer als Verhulst terugzien. Bouchier heeft blijkbaar nog niet de benodigde ervaring, zoals mogelijk blijkt uit de vele clausules die hem in het contract worden opgelegd. Misschien is daarom ook gekozen voor een verandering van materiaal: wit albast in plaats van het moeilijker te bewerken marmer. Albast was en is ook minder duur dan marmer. Na het overlijden van haar echtgenoot heeft Josina nogal wat financiële tegenvallers moeten incasseren. In 1677 had zij te Walburg haar testament gemaakt. In haar laatste levensjaar voegde Josina hieraan nog drie codicillen toe. De legaten werden sterk verminderd “à raison que nos biens et rentes sont fort diminuées par guerres, malheurs et proces”(10). De laatste tien jaar van haar leven bracht Josina de winter door in het Jezuïtenklooster in Maastricht en de zomers op Walburg. In haar testament bepaalde ze dat zij ’s avonds, zonder lijkstatie naast haar man begraven wilde worden in de Dominicanenkerk te Maastricht. Zij overleed op kerstdag 1683 en werd overeenkomstig haar wens bij haar man begraven.

Veranderingen ten opzichte van het oorspronkelijke plan hoeven geen afbreuk te doen aan de kwaliteit van een monument. De architectonische ombouw en de afbeelding van de familiewapens zijn in dit geval conform de eisen in het contract.
Het was voor Herman Frederik van belang dat alles uitgevoerd werd zoals het fatsoen het ‘requireert’. Het monument moest passend zijn voor een man van zijn standing en passend voor een plaats in de kerk dicht bij het hoofdaltaar. Het monument moest het passende decorum vormen en de juiste piëteit uitstralen. De correcte weergave van de kleding van Herman Frederik als militair in vol ornaat afgebeeld, is ongetwijfeld belangrijker geweest dan de juiste weergave van de gezichten. Een niet onbelangrijk gegeven is het feit dat het echtpaar geen kinderen had. Na hun dood zou hun dynastie uitsterven.

In de door mannen gedomineerde maatschappij is het minstens zo interessant dat de drie vrouwen, Maria van Reygersbergh en Anna van Ewsum zeker en Josina waarschijnlijk, opdrachtgeefsters van een grafmonument waren. Door de manier van uitbeelden zijn zij bescheiden maar toch heel nadrukkelijk aanwezig op het monument, veel meer dan op een monument waarop zij knielend zouden zijn afgebeeld. Josina eert daarmee niet alleen haar man, maar ook zichzelf. Een persoonlijke noot is bovendien nog het zakdoekje dat Josina in haar linkerhand houdt. Zij is de enige van de drie vrouwen die een dergelijk doekje vasthoudt.

 
Voetnoten:
(1) Mechelen 1624 – Den Haag 1698. Barok beeldhouwer en tekenaar van Vlaamse afkomst die het grootste deel van zijn leven in de Republiek der Nederlanden werkte. Tussen 1654 en 1663 werkte Verhulst aan de versiering van het nieuwe Amsterdamse stadhuis – tegenwoordig paleis – op de Dam. Hij werd de belangrijkste beeldhouwer uit de Gouden Eeuw in de Republiek. Hij ontving opdrachten van rijke  families voor bustes, graftombes, ivoorsnijwerk en tuinbeelden.

(2) Ze werden in 1611 officieel erkend door de aartshertogen Albrecht en Isabella. (archief Huis Bergh)

(3) Het huis werd gebouwd kort na 1520. Begin zeventiende eeuw wordt het goed omschreven als het stenen omgraven, naamloze huis, zijnde uit het water opgemetseld, met stallingen, neerhoven en boomgaarden. Het huis had een rechthoekig grondplan, het was aanvankelijk echter meer bedoeld als speelhuis, en had dus geen weerbare functie. In 1607 wordt het kasteel verkocht aan graaf Hendrik van den Bergh die op zoek was naar een kasteel om zijn zuster te huisvesten. Zuster Anna verhuist echter kort daarna naar Seldensate en laat het nog naamloze huis aan haar zuster Charlotte. Het kasteel wordt meerdere keren verkocht. Voor de laatste keer in 1787 en wel om te slopen. Tussen 1804 en 1808 wordt het kasteel afgebroken, en de vrijgekomen materialen worden verkocht.

(4) schilderijen van Hendrik van den Bergh door Anthonie van Dijck maken o.a deel uit van de kunstcollectie van het Kasteel van Chantilly (60 km ten  noorden van Parijs) en van Hare Majesteit koningin Elisabeth II.

(5) Joannes Bossier (± 1640 - ± 1700) ook wel Jan de Bossier, beeldhouwer in Maastricht. Behalve de graftombe van Herman Frederik en Josina zijn de volgende werken van zijn hand: marmeren schouw in de burgemeesterskamer van het stadhuis te Maastricht (± 1668) en de reliekschrijn in de vorm van een tombe in de Laurentiuskerk in Voerendaal (± 1700).

(6) Polychromie is een term die in de kunst wordt gebruikt om het gebruik van schilderingen in veel kleuren aan te geven, in het bijzonder van beelden en bouwwerken. Het woord is afkomstig van de Griekse woorden poli (veel) en chromos (kleur). Polychromie is vooral ook bekend van heiligenbeelden.

(7) De knielende figuur (priant) is van oorsprong Frans. De priant kwam tegemoet aan de nieuwe behoeften die voortkwamen uit familiezin en religieuze gevoelens. In de zestiende en zeventiende eeuw was hij vaak niet meer de enige graffiguur; zijn hele familie werd hem als gezelschap meegegeven. Een dergelijk monument was het eerste zichtbare beeld van het gezin, de voorloper van het familieportret dat lange tijd niets anders was dan een verzameling priants voor een religieus tafereel.
(8) De zandloper is het symbool van de kortstondigheid van dit leven en het onvermijdelijke naderende stervensuur. Als symbool van de dood kwam de zandloper voor het eerst voor in de late Middeleeuwen. De zandloper die voorzien is van vleugels (links de vleugel van de duif “de dag” en rechts de vleugel van de vleermuis “de nacht”). De betekenis van de vleugels is dat het leven vervliegt bij dag en nacht, bij goed en kwaad.
(9) Pieter Post (1608-1669) was een Nederlands architect en kunstschilder. Hij werd in 1645 de hofarchitect van stadhouder Frederik Hendrik en Amalia van Solms. Post kan worden beschouwd als een belangrijke vertegenwoordiger van het Hollands classicisme. Hij kreeg opdrachten van diverse Hollandse stadsbesturen.

(10) “omdat onze bezittingen en rentes zeer sterk verminderd zijn vanwege oorlog, tegenslag en processen”.

Bronnen:
-“Een contract is (g)een contract”,  het praalgraf van Herman Frederik van den Bergh en Josina Walburgis in Maastricht. De Maasgouw 125 (2006) door Drs. Wil Tiemes.
-Löwenstein-Wertheim-Rochefort, Josina Walburgus van (1615-1683), Drs. Wil Tiemes
-Verkenning van “Het Eiland in de Maas” – gids langs de bezienswaardigheden van Ohé en Laak en het vestingstadje Stevensweert door W. Sangers O.S.C. en A.H. Simonis. Stevensweert 1971
bewerking: J.H.M. Richter
Foto’s graftombe Herman-Frederik en Josina: Jan-Willem van de Griendt, waarvoor mijn hartelijke dank.